Waar precies in Amsterdam moet het slavernijmuseum komen? En vanuit welk perspectief moeten de verhalen verteld worden? Daarover vinden gesprekken plaats op de eilanden, in Suriname en in Nederland. In 2028 moet het museum er zijn.
De kleine zaal van debatcentrum De Balie in Amsterdam zit zo goed als vol. De mensen zijn gekomen voor de verhalen van kwartiermakers Peggy Brandon en John Leerdam. Beiden gingen naar de eilanden en Suriname om te onderzoeken hoe mensen daar denken over de komst van zo’n museum in Amsterdam.
Video: Sam Jones
‘Ouderen moeten kennis delen met jongeren’
Ook in Nederland onderzoeken ze bij Caribische en Surinaamse Nederlanders in verschillende steden wat er leeft. “Het slavernijmuseum moet in hartje Amsterdam komen op een goed bereikbare plek ook voor toeristen”, zegt iemand vanuit het publiek. “Vooral het zwarte perspectief moet te zien zijn,” vindt de ander.
De kennis die nu in instituten en universiteiten zit, moet te zien en horen zijn in het slavernijmuseum, vindt bijvoorbeeld actrice en toneelschrijver Paulette Smit. “De kennis moet bij een bredere groep komen dan waar die nu zit. Het museum moet ook een plek zijn waar ouderen de kennis die ze hebben over het slavernijverleden overdragen aan jongeren.”
‘Vertel het echte verhaal’
Mensen op de eilanden en in Suriname gaven een belangrijke boodschap mee, vertellen Brandon en Leerdam: het ‘echte verhaal’ over hun familie, hun eiland, hun land moet straks verteld worden in het museum.
Op Sint-Eustatius werd Leerdam ‘verrast’ door een verhaal over de lege pakhuizen, waar mensen altijd met een grote boog omheen lopen. “Wat blijkt? Die pakhuizen, dat waren gebouwen waarin de slaven werden gedumpt om aan de sterken.”
Dit zijn de verhalen die volgens de kwartiermakers zeker meegenomen worden in het slavernijmuseum. Leerdam raakt weer ontroerd als hij het vertelt. “Dit verhaal wist ik niet.. Wat is hier in godsnaam gebeurd!”
Slavernijmuseum mag niet op ‘besmette plek’
Voor verwerking en bezinning zal ook ruimte zijn in dit museum, vertellen de kwartiermakers. “Als je in het slavernijmuseum geraakt wordt door verhalen of moet huilen of de behoefte hebt aan een gesprek, dat moet kunnen.”
De plek waar het slavernijmuseum komt te staan, is om die reden ook heel belangrijk. Er moet ruimte zijn, groen, water een plek om na te denken. “Het mag niet op een besmette plek zijn,” vindt Joyce Overdijk-Francis, ook een van de bezoekers op de avond. Zij is oud-voorzitter van het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee).
“Elk gebouw in Amsterdam is besmet. Het Scheepvaartmuseum is besmet. Het Rijksmuseum is besmet. Ze zijn allemaal gebouwd met slavernijgeld.”
Het museum moet volgens Overdijk-Francis op een plek komen aan het water. “Op het Java-eiland bijvoorbeeld. Waar de boten binnen komen varen en waar verhalen verteld moeten worden vanuit de emotie en de gevoelens van de nazaten zelf.”
Verhalen vertellen, maar vanuit welk perspectief?
Het moeten verhalen zijn vanuit een zwart perspectief. Want het witte, koloniale perspectief is al bekend, vindt het publiek.
Paulette Smit haakt daarop in. “Ik kan niet zeggen dat ik wit of zwart ben, of rood of bruin of geel. We zijn van alles door elkaar.” Smit noemt zichzelf een Caribisch-Joodse vrouw.
Voor zover ze weet waren haar voorouders geen slavenhouders. “Maar al waren ze slaven-eigenaren, dan moeten we daar een gevoel bij hebben. Je bent niet alleen een product van het verleden. Al die verhalen moeten verteld kunnen in het slavernijmuseum; we moeten luisteren naar beide kanten van de verhalen.”
Belangrijke plek voor Tula
Voor Joyce Overdijk-Francis staat één ding vast. De Curaçaose verzetsheld Tula moet een waardige plek krijgen. “We zijn opgevoed met het idee dat Tula een terrorist was. Daar mocht je niet over praten. Je mocht hem niet als held zien. Als je het slavernijmuseum binnenkomt moet hij echt vooraan staan.”
De Wekelijkse UpdateBlijf op de hoogte van de belangrijkste updates uit de Caribische gemeenschap. Abonneer je net als anderen op de nieuwsbrief via deze link. |