Foto: Roelie van Beek

WILLEMSTAD – Jaren worstelt Remko Bicentini met de vraag waar de naam van zijn familie vandaan komt. Wijlen zijn vader Moises Bicentini is van Curaçao. Maar over zijn grootvader weet de in Nederland geboren Remko niets. Op Curaçao ontdekt hij de waarheid.

De overgrootmoeder van Remko Bicentini wordt op Curaçao in slavernij geboren. Evenals haar oma, moeder en zes broers en zussen is Poulina eigendom van Jan Schotborgh, de shon van plantage San Juan, gelegen in het westelijk deel van Curaçao.

Remko Bicentini kan het nauwelijks bevatten:

Artikel gaat verder na de video

Door Roelie van Beek

In 1862, vlak voor de afschaffing van de slavernij, geeft Matthias Schotborgh, de zoon van de eigenaar, het gezin de naam Bicentini. De naam is afgeleid van Bicenta, de voornaam van grootmoeder.

Geboorteakte
Remko Bicentini heeft hier geen idee van wanneer hij eind juni als bondscoach van Curaçao voor de voetbalsport en voor zijn Fundashon Bicentini op het eiland is. Tot hij daags voor vertrek te horen krijgt dat hij voor het antwoord op zijn vragen naar landhuis San Juan moet. Reginald Schotborgh, mede-eigenaar van San Juan, wacht hem daar op. Hij overhandigt Bicentini de geboorteakte van zijn grootvader.

Schotborgh legt uit dat Poulina Bicentini twaalf jaar oud is wanneer de slavernij in 1863 wordt afgeschaft. Acht jaar later krijgt zij de eerste van vier kinderen. Haar derde kind, Pedro Paulo Bicentini, wordt geboren in 1881. Hij is de vader van Moises Bicentini, de eerste Antilliaanse speler die als profvoetballer naar Nederland vertrok. Remko Bicentini staat perplex. “Pedro is dus mijn grootvader”, zegt hij beduusd.

‘Als u Fanny verkoopt, dan moet u mij ook verkopen’

Op de geboorteakte staat dat moeder Poulina Bicentini van beroep kokkin is. “Aangezien de kinderen haar naam kregen, moet zij een alleenstaande moeder zijn geweest”, zegt Schotborgh, die de geschiedenis van San Juan in kaart heeft gebracht.

Verliefd op de huisslavin
Hij kwam tot verrassende ontdekkingen. “Ten tijde van de slavernij was de jonge Matthias Schotborgh verliefd op de oudste zus van de overgrootmoeder van Remko. Zij heette Fanny en werkte als slavin in het landhuis. De vader van Matthias had wel door dat zijn zoon een oogje op de huisslavin had. Om hem uit de kast te lokken, liet hij op een tafel een briefje achter met daarop de namen van drie slaven die verkocht zouden worden. Een van hen was Fanny. Toen Matthias dit zag, weigerde hij nog te eten. Tegen zijn vader zei hij: ‘Als u Fanny verkoopt, dan moet u mij ook verkopen.’”

Matthias heeft zijn hele leven van Fanny Bicentini gehouden, zegt Schotborgh. “Nadat hij San Juan had geërfd, leefden zij samen in het landhuis. Na zijn dood is Fanny in het landhuis blijven wonen. De andere Bicentini’s bleven na de afschaffing van de slavernij nog vele jaren op de plantage, als pachters.”