Antilliaanse ouders in Nederland krijgen steun van hun familie en vrienden bij opvoedingsproblemen van hun kinderen. Zij krijgen meer ‘informele’ hulp dan andere niet-westerse migranten in Nederland met opvoedvragen. Dat blijkt uit het rapport Terecht in de jeugdzorg van het Sociaal Cultureel Planbureau.



Uit het rapport blijkt dat Antillianen in Nederland de weg naar hulpinstanties als Bureau Jeugdzorg en het Centrum voor Jeugd en Gezin vrij goed weten te vinden, veel beter dan bijvoorbeeld Marokkaanse en Turkse Nederlanders. Maar voor die instanties opgezocht worden, zoeken alle ouders liefst eerst hulp in de directe omgeving. Pas als dat niet voldoende resultaat oplevert, worden de instanties opgezocht. Autochtone en allochtone groepen maken gemiddeld ongeveer evenveel gebruik van jeugdzorg.

Niet-westerse ouders in Nederland (waaronder Antillianen) maken zich volgens het SCP relatief minder snel zorgen over hun kinderen en opvoedproblemen, zo blijkt uit het rapport. Zij denken vaker dan autochtone ouders dat problemen niet ernstig genoeg zijn om hulp in te roepen, of dat ze vanzelf wel weer over gaan. Het rapport splitst de overige onderzoeksresultaten niet uit naar de verschillende niet-westerse groepen.

In Nederland doet een op de vijf kinderen tot 18 jaar een beroep op voorzieningen van Jeugdzorg. Gezinnen met veel problemen en migranten maken relatief weinig gebruik van jeugdzorgvoorzieningen. Onder de voorzieningen vallen de kinderpsychiater, het Centrum voor Jeugd en Gezin en gesloten afdelingen voor kinderen met ernstige gedragsproblemen. Per jaar doet 19 procent van de jeugdigen of hun ouders er een beroep op.

Van de gezinnen die melding maken van ernstige problemen maakt meer dan de helft geen gebruik van de zogenoemde tweedelijnsjeugdzorg, dit is specialistische zorg bij bijvoorbeeld een psycholoog. Ongeveer 3 procent van de gezinnen met relatief weinig problemen doet juist wel een beroep op de voorzieningen. Dat komt neer op bijna 40 procent van de gebruikers.

Over het algemeen valt te zeggen dat jongens, kinderen met een laag geboortegewicht en kinderen met langdurige lichamelijke ziekten en aandoeningen een verhoogde kans hebben op problemen.

door: Jamila Baaziz