Oud-premier Maria Liberia-Peters: ‘Het Statuut staat nog steeds als een huis’

Foto: Archief

‘Last of lust?’ is de titel van een bundel waarin veertig stakeholders uit alle delen van het Koninkrijk hun visie geven op de betekenis van het op 15 december zeventig jaar bestaande Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Samenstellers zijn René Zwart en Glenn Thodé. Vorige week is het boek gepresenteerd. Oscar van Dam sprak voor het boek met oud-premier van de Nederlandse Antillen, Maria Liberia-Peters. Hierbij de bijdrage zoals is te lezen in ‘Lust of Last?’

“Het Statuut zie ik als een ‘roadmap’ en tegelijkertijd een verbond tussen ‘partners’. Het gaf in de jaren vijftig een nieuwe richting aan voor de toenmalige koloniën en het moederland. Behalve dat er zich in de wereld een nieuwe golf manifesteerde voor zelfbeschikking, groeide ook lokaal op Curaçao de wens voor meer autonomie. Koningin Wilhelmina, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in ballingschap verbleef in Londen, benadrukte dat het een enorm karwei was om vanuit Engeland de eilanden goed te kunnen besturen en dat deze na de oorlog meer zelfbestuur moesten krijgen. Daar kwamen ook nog toespraken bij zoals van de toenmalige Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt, die zelfbestuur wereldwijd bepleitte. Wij kunnen dus wel stellen: Het was de tijd!” Dat zegt Maria Liberia-Peters als ze terugkijkt op zeventig jaar Statuut.


Maria Liberia-Peters. Foto Dossier Koninkrijksrelaties

Ze is behalve een door de wol geverfde politica, ook altijd zeer geïnteresseerd geweest in de geschiedenis van het Koninkrijk en als één van de kopstukken van de Nationale Volkspartij (inmiddels PNP) een groot bewonderaar van mr. dr. Moises Frumencio da Costa Gomez, een van de architecten van het Statuut en tevens oprichter van de PNP in 1948. Onmiddellijk na zijn promotie in 1935 aan de Universiteit van Amsterdam keerde hij terug naar zijn geboorteland Curaçao en kreeg in de volksmond de bijnaam ‘Doktoor’.


Het levenswerk van een groot staatsman

“Doktoor had al vanaf z’n veertiende begrepen dat er staatskundig iets moest veranderen. Hij sprak daarover met zijn klasgenoten op het toenmalige Sint Thomascollege in de wijk Otrobanda. De eilanden werden in die tijd geregeerd door alleen maar blanke mannen. Curaçao had zijn eigen mensen nodig, vond hij.

Doktoor trok zijn plan. Hij werd in de oorlogsjaren door de Staten van Curaçao afgevaardigd om zitting te nemen in de Bijzondere Commissie die koningin Wilhelmina en haar regering moest adviseren wat er na het einde van de oorlog ten aanzien van de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk zou moeten veranderen. Het verzoek van de regering in ballingschap gaf uitdrukkelijk aan dat de kandidaat een persoon moest zijn, die Curaçao en de – zoals de andere eilanden werden genoemd – onderhorigen goed kende. Later bleek dat deze persoon de grote staatsman achter het Statuut zou worden.”

Liberia-Peters noemt het, niet zonder bewondering, bijzonder hoe Doktoor zich gedurende zijn hele leven heeft ingezet voor de opbouw van nieuwe staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk. “Hij ging zich in Leiden verdiepen in het staatsrecht van Indonesië en volgde allerlei opleidingen om zich nog meer in de materie te bekwamen. Hij werkte geduldig aan een nieuwe ‘woning’ in het Koninkrijk.” Maar na de verkiezingen van 1954 keerde hij niet terug als minister president. Liberia-Peters heeft het over ‘omkoperij’ van een lid van een Bonairiaanse partij, als gevolg waarvan Doktoor ondanks de verkiezingswinst van zijn partij het premierschap niet kon voortzetten. Partijen van de diverse eilanden spanden samen en vormden een meerderheid in de Staten. “Het resultaat was dat de NVP buiten de regering bleef en Doktoor bij de oplevering van de woning waar hij zo lang aan had gewerkt moest toekijken.”


Moises Frumencio da Costa Gomez (1907-1966) was beter bekend onder zijn bijnaam ‘Doktoor’.

Het Statuut heeft zijn waarde bewezen, concludeert Liberia-Peters. “Op wat kleine aanpassingen na in 1986 en 2010 is het tot in het fundament nog steeds een stevig huis. De wereld is onrustig, de regio is onrustig. Ik zie geen reden het Statuut af te breken. Er zijn voordelen voor beide partijen, voor Nederland èn voor het Caribische deel van het Koninkrijk. Voor ons is het een groot voordeel deel uit te maken van een groter geheel. Voor Nederland heeft het ook voordelen, vooral na het uiteenvallen van de Antillen op 10 oktober 2010. De Caribische delen vormen sindsdien niet alleen de buitengrens van het territorium van het Koninkrijk, maar ook van het land Nederland.

Ik las enige tijd geleden dat Nederland er op 10 oktober 2010 dankzij de bijzondere gemeenten Saba en Sint Eustatius 84.000 vierkante kilometer zee bij heeft gekregen in het Caribisch gebied. Het Nederlandse deel van de Noordzee bedraagt, als ik mij het artikel goed herinner, ongeveer om en nabij zestigduizend vierkante kilometer. Met een sterke positie in het Caribisch gebied is Nederland geopolitiek gezien een grotere speler geworden dan die het reeds was. Dat is belangrijk voor het aanzien van Nederland in de internationale politiek. Nederland is niet als andere kleine landen in Europa alleen beperkt tot het Europese continent. Dit soort geluiden horen wij niet gauw vanuit Den Haag, maar dit is hoe dan ook een enorm voordeel voor Nederland.”

Een bron van ergernis
Maar nu, zeventig jaar na de bekrachtiging van het Statuut de vraag: heeft het Statuut nog toekomst? “Het is totaal onverstandig om te zeggen: ‘Gooi maar overboord en dan zien we wel wat ervoor in de plaats komt.’ Het gaat immers om het welzijn en de ontwikkeling van mensen van verschillende culturen en afkomst, die in 1954 hebben besloten een duurzame verbinding met elkaar aan te gaan. Koninkrijksorganen als Defensie en Buitenlands Beleid zijn voor de eilanden van het grootste belang. In mijn tijd was het een onrustige periode met Haïti, Iran en Irak, spanningen in de Veiligheidsraad enz. Ik had veel contact met de toenmalige ministerpresident en de minister van Buitenlandse Zaken. Daarin zag ik het belang van het grotere geheel. En dat is er nog steeds. We moeten ons er – met een Nederland dat meer dan achttien miljoen inwoners heeft en Curaçao zo’n 160.000 – bewust van zijn dat gelijk en gelijkwaardig in deze constructie niet synoniemen van elkaar zijn. Wel moet er binnen het Koninkrijk altijd respect voor elkaar zijn en de wil elkaar te vinden in de inhoud van het begrip ‘gelijkwaardig’.

Tot 1954 waren we een kolonie, sinds 15 december 1954 zijn wij een land met zelfbestuur. Dat is echter, zo is gebleken, niet de oplossing voor alles. Wij hebben een democratie van zeventig jaar, Nederland al meer dan 350 jaar. De meeste Nederlandse wet- en regelgeving hebben wij in 1954 overgenomen. Indertijd was dat het meest logische. Wij hebben de wetgevingsjuristen niet voor het oprapen, waardoor de inhaalslag heel traag verloopt. Het is bovendien ook nog eens zo dat soms dezelfde wetten, indien deze niet zijn vertaald naar eigen cultuur en vorm van beleving, tot een andere interpretatie kunnen leiden.”

Tegelijkertijd ergert Maria Liberia-Peters zich aan het gebrek aan kennis bij veel Nederlandse politici over de gezamenlijke historie en het vacuüm in de staatkundige verhoudingen zoals het democratisch deficit dat tot op de dag van vandaag bestaat. “In de aanloop naar het Statuut benadrukte Doktoor de noodzaak voor iedereen die onder het regime van het Statuut valt zich te verdiepen in de andere delen van het Koninkrijk. Dat zie je nauwelijks terug als je naar de debatten in de Tweede Kamer luistert. Nederlandse politici roepen van alles over ons, zonder zich in ons te hebben verdiept.”

Dat steekt de voormalig premier, maar is voor haar geen reden afstand te nemen van het Statuut. “Wel moet het huis worden onderhouden en waar nodig enige aanpassing en reparatie ondergaan”.


De bundel ‘Last of lust?’ werd 10 december in Nieuwspoort gepresenteerd. Vlnr. gezaghebber Jonathan Johnson (Saba), Glenn Thodé, gezaghebber Alida Francis (Statia), René Zwart en gezaghebber John Soliano (Bonaire). Foto ‘Last of Lust?’

Steunend op eigen kracht
“Het begint wat mij betreft allemaal bij wat koningin Wilhemina in 1942 heeft gezegd. Na de oorlog moesten de overzeese delen op eigen benen staan, maar wel binnen het Koninkrijk. Er is afscheid genomen van de koloniale verhoudingen, er is geen afscheid genomen van elkaar. Die woorden van de koningin – steunend op eigen kracht, doch met den wil elkander bij te staan – gelden op het gebied van economie, kennis, vorming, educatie en ga zo maar door nog steeds. Het is een ‘commitment’ voor de dag van heden.

Het op eigen benen staan van koloniën was een belangrijk streven van Amerika gedurende de Tweede Wereldoorlog. Koningin Wilhelmina heeft op 5 augustus 1942 het Amerikaanse Congres toegesproken. Haar toespraak ging vooral over de samenwerking van Nederland en de Verenigde Staten in de strijd tegen Duitsland en Japan. De Nederlandse belangen werden op Curaçao en Aruba door de Amerikaanse strijdkrachten beschermd. De Nederlandse kolonies kwamen later ook in de gesprekken met Roosevelt ter sprake. Die liet duidelijk weten dat hij geen begrip kon opbrengen voor een herstel van het Nederlandse koloniale rijk na de oorlog. De koningin heeft, wellicht mede door de woorden van de Amerikaanse president, gekozen voor een nieuwe toekomst voor de koloniën en niet voor een ‘herstel’ van het koloniale Nederlandse rijk.”

Voor Liberia-Peters gelden de woorden van toen onverminderd in het nu. “Erken onze stem. Praat niet alleen over onze tekortkomingen. Nederland heeft een commitment gegeven voor zelfbestuur. Dat is geen commitment onder voorbehoud. Laten wij elkaar in de ogen kijken.”

Maria Liberia-Peters was minister-president van de Nederlandse Antillen van 1984 tot 1986 en van 1988 tot 1993. In 2023 werd zij benoemd tot Minister van Staat van Curaçao. De bovenstaande tekst is de weerslag van het gesprek dat Oscar van Dam ten behoeve van de bundel ‘Lust of Last?’ met haar had over de vraag of het Statuut een last of lust is.