Met een lepel guiambo in zijn hand kijkt Bob Harms even op. “Weet je dat dit gerecht rechtstreeks uit Afrika komt?” vraagt hij. “Elke hap vertelt een verhaal. Een verhaal van overleven, verzet en doorgeven.” Harms, woonachtig op Curaçao, ziet de traditionele Creoolse keuken ‘kuminda krioyo’ als één van de duidelijkste bewijzen van de veerkracht van de tot slaaf gemaakten op de eilanden. Gerechten als tutu, guiambo en funchi ontstonden in tijden van schaarste, uit creativiteit en kennis die over generaties heen werd doorgegeven.
Zijn fascinatie begon toen hij twaalf was en van zijn vader een boekje kreeg over bijgeloof en planten. “Dat boek opende een wereld voor me,” vertelt hij. Die nieuwsgierigheid leidde tot tientallen jaren onderzoek naar Afro-Caribische geschiedenis en geloofsvormen, niet alleen op Curaçao maar ook op Bonaire, de andere eilanden en in Venezuela.
Inmiddels werkt Harms als rijksambtenaar voor het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, gedetacheerd bij het ministerie Gezondheidzorg, Natuur en Milieu op Curaçao. Naast zijn werk is hij cultureel onderzoeker. Momenteel bereidt hij de lancering voor van Fundashon Karibe, een platform waar hij zijn onderzoeken, verhalen en collecties over Afro-Caribische cultuur en slavernijgeschiedenis wil bundelen.
Voedsel als stille vorm van verzet
Tot slaaf gemaakten kregen slechts één keer per week een rantsoen: wat maïsmeel, soms bedorven gezouten vis of het slachtafval van een geit. Toch ontstond uit die minimale middelen een keuken die vandaag de dag met trots wordt geserveerd in restaurants. “Ze werden klein gehouden, maar gaven niet op,” zegt Harms. “Met hun kennis uit Afrika leerden ze vissen, jagen en hun eigen voedsel verbouwen op een stukje landbouwgrond dat ze zelf aanlegden, wat we hier een kunuku noemen. Koken werd een manier om te overleven.”
Van overlevingskost tot luxeproduct
Voor Harms zijn funchi (maismeelpap), guiambo (okrasoep) en tutu (bonen en maïsmeel) de ultieme symbolen van overlevingskracht. “Dat was dagelijkse kost voor arme mensen, omdat de ingrediënten goedkoop of gratis te krijgen waren. Zeevruchten werden vaak gewoon weggegeven. En mensen wisten precies wat ze uit hun kunuku konden halen om iets voedzaams te maken.”
Ironisch genoeg zijn deze gerechten nu vaak luxeproducten. “We betalen nu hoge prijzen voor wat vroeger volksvoedsel was,” zegt Harms. “En de geschiedenis die op het bord ligt, is meestal vergeten.”
Een vergeten verhaal op het bord
Veel mensen denken volgens Harms dat ‘kala’ gewoon een lokale snack is. “Maar het komt van het Afrikaanse ‘akara’. Ook ‘funchi’ komt uit het Kongo. Zelfs hoe we woensdag noemen, ‘djarason’, van dia di ranson, de dag van het rantsoen, verwijst nog naar die tijd.” Hij ziet ook een rol voor het onderwijs. “Net als in de Verenigde Staten zou je op de eilanden een maand moeten hebben zoals de Black Awareness Month. Bijvoorbeeld in augustus, rond de herdenking van de opstand van Tula. Niet alleen om te herdenken, maar ook om te vieren wat we hebben doorgegeven.”
Hoewel hij zijn persoonlijke werk gescheiden houdt van zijn beleidsrol, ziet Harms vanuit zijn kennis en netwerkmogelijkheden om zulke initiatieven te ondersteunen. “Je zou lesmateriaal kunnen ontwikkelen, exposities organiseren en verhalen van voorouders vertellen of bijvoorbeeld een foodfestival opzetten waar mensen deze gerechten kunnen proeven én ontdekken waar ze vandaan komen.”
Herkenning én erkenning
Voor Harms is het duidelijk wat er nodig is om deze keuken door te geven: “Erkennen en herkennen. Erkennen waar het vandaan komt. Herkennen wat het betekent. En blijven vertellen. Niet alleen aan toeristen of in een museum, maar op scholen, in gezinnen, op straat. Deze gerechten zijn geen folklore, ze zijn ons collectief geheugen op een bord.”
Foto (bovenaan): Tutu van Curaçao