Naeem Juliana (28) vertrok op zijn zeventiende van Sint-Maarten naar Nederland om daar te gaan studeren. Inmiddels is hij arts en psychiater in opleiding. Op Caribisch Netwerk lees je zijn ervaringen als Antilliaanse young professional in Nederland. |
‘En zo lang heb ik in de droom willen ontsnappen, om mijn land als een deken over mijn hoofd te vouwen. Maar dit is nooit een optie geweest … ‘
Dat is Ta-Nehisi Coates in Between the world and me, over zijn leven als zwarte Amerikaan. In die twee zinnen spreekt hij de woorden uit die ik al jaren zoek, in elk geval sinds mijn terugkeer naar Nederland begin 2015.
‘In het begin was ik vooral toeschouwer van de Nederlandse droom’
Toen ik in 2007 als zeventienjarige Antilliaanse jongen naar Nederland verhuisde had ik de eerste tijd het gevoel toeschouwer te zijn van de Nederlandse droom. Ik kan me nog een fragment van een gesprek herinneren tussen twee blonde studiegenotes die een stukje voor me uitliepen tijdens mijn eerste weekend weg met de studievereniging: ‘Wij hebben eigenlijk hetzelfde leven gehad, maar dan in een andere stad’.
Elementen van dat leven vormden het decor van onze eerste, voor mij hallucinante, weken als student. Ik wiegde ongemakkelijk mee in bedompte kroegen waar iedereen de tekst van ‘Brabant’ bleek te kennen. Ik zweette peentjes terwijl ik, eenmaal op het zadel, probeerde te verhullen dat ik eigenlijk nauwelijks kon fietsen. En ik deed mee aan een hockeytoernooi waar ik vaker een enkel dan de bal raakte met mijn stick.
‘Achteraf schaam ik mij voor het uitvergroten van het stereotype, maar het leek toen de snelste weg naar acceptatie’
Maar uiteindelijk trad ik toe tot de droom. Ik sloot vriendschappen, leerde de taal verfijnder spreken en ontwikkelde mijn niche rol. Toegegeven, die rol bestond wel deels uit een aantal stereotypen over Antillianen. Ik was luid aanwezig, maakte vaak grappen en toonde al dan niet op verzoek mijn uitbundige dansmoves. Achteraf schaam ik me voor de mate waarin ik deze eigenschappen heb uitvergroot, toen was het de kortste weg tot acceptatie.
Ik was te trots om alleen op amusementswaarde toegang te hebben tot de droom en voedde mijn gevoel van eigenwaarde met grote toekomstplannen. Ik wilde dat anderen me serieus zouden nemen, maar bovenal wilde ik mezelf serieus kunnen nemen. Op momenten dat ik dreig te geloven dat dit gelukt is spat de droom uiteen. Dan word ik erop gewezen, soms fijntjes en soms bruusk, dat mijn toegang tot de droom voorwaardelijk is en elk moment kan worden ingetrokken.
‘Maar dan laat de patiënt weten niet door ‘een neger’ gezien te willen worden’
Lopend door de gangen van een ziekenhuis in mijn doktersjas bijvoorbeeld, op weg naar een consult bij een patiënt op een andere afdeling. Even ben ik me niet bewust van mijn kleur, alleen van de diagnoses die ik wil uitsluiten of aantonen. Maar dan laat de patiënt weten niet door ‘een neger’ gezien te willen worden. Tijdens het gesprek waarin ik aan mijn collega vertel wat er gebeurd is wens ik dat ik zou kunnen verdwijnen. Later denk ik aan de woorden van Ta-Nehisi en troost ik me aan zijn gelijk. Het is niet dat de droom me ontnomen is, hij was voor mij nooit echt een optie.