De gemeente Amersfoort onderzoekt al meer dan een jaar haar rol in en bijdrage aan de trans-Atlantische slavenhandel. Zij doet dit omdat men gelooft dat kennis van dit pijnlijke verleden een voorwaarde is om als burgers gelijkwaardig en volwaardig met elkaar om te gaan. Begin juni was het de beurt aan de Rooms-katholieke kerk. De Raad van Kerken Amersfoort en de gemeente organiseerden samen een symposium over Kerk en Slavernij. Dit onderzoek gebeurt in meerdere gemeenten in Nederland, en de uitkomsten zijn vrijwel overal hetzelfde, zo schrijft Joan de Windt in deze persoonlijke bijdrage.
De koopman en de dominee
Zoals bekend hebben de kerken en ook het Vaticaan een duister verleden als het gaat om de slavenhandel. Zodra bekend werd dat er geld viel te verdienen met de mensenhandel was de belangstelling gewekt en zette men zich er voor in. De Koopman en de Dominee waren twee handen op een buik, daarbij flink ondersteund door de Militair. Maar kijken naar de rol van de kerk en de gemeente vergt niet alleen moed van de witte Nederlander, ook de Caribische Nederlander krijgt het zwaar te verduren.
Prangende vragen tijdens het symposium ‘Kerk en Slavernij, verleden, heden en hoe verder’ waren: hoe kon het dat de kerk zo’n verfoeilijke praktijk bleef steunen? Het korte antwoord is, dat het komt omdat de Bijbel veel tegenstrijdige teksten kent over de slavernij. Het lijkt geaccepteerd te worden en slaven worden aangemoedigd hun meester braaf te gehoorzamen. In het Nieuwe Testament accepteert ook Paulus dit, al zegt hij wel dat het christendom niet op deze manier met mensen mag omgaan. Pas laat in de 19e eeuw komt de kerk tot het inzicht dat slavernij en slavenhandel in tegenspraak zijn met de geest van het Christendom.
Naakt en kaal, klein en weerloos
De psychiater Glenn Helberg (op Curaçao geboren en getogen) was aanwezig en organiseerde een workshop. In deze workshop herinnerde hij eraan dat het voor de slavenmeesters van het grootste belang was alles van de tot slaaf gemaakten af te pakken, wat aan hun identiteit herinnerde of waardoor zij zich met elkaar verbonden konden voelen. Dus: hun cultuur, hun taal, hun gebruiken en zeker hun religie en spiritualiteit moesten verdwijnen. Naakt, kaal, en zwak, weerloos en klein, zo moest een tot slaaf gemaakte zijn, zo legde Helberg uit.
Dus kregen zij een nieuwe, voor hen volkomen vreemde, religie opgedrongen. De witte mensenhandelaren stonden op de Nederlandse Antillen het Rooms-Katholicisme toe, en in Suriname het Lutherse geloof. Zolang het maar niet het protestantisme was, in die tijd het Nederlands-hervormde geloof. Dat was namelijk hún eigen religie, die van de overheersers. Als tot slaaf gemaakten datzelfde geloof zouden aanhangen, zou dat kunnen impliceren dat zij als gelijken, als mensen, behandeld moesten worden. En dát was nadrukkelijk niet de bedoeling.
Helberg herinnert er ook fijntjes aan dat wanneer je je als Caribische Nederlander laat voorstaan op je geloof (je katholieke geloof, welteverstaan) je je neerlegt bij alles wat jouw voorouders is afgepakt en datgene wat hun is opgedrongen. Je aanbidt dan iets wat niet van jou of je voorouders is. Dit zal voor veel mensen, die steun en troost putten uit deze kerk, moeilijk te verteren zijn.
Dansen en zingen om te overleven
Hij zegt ook: “Hoe konden de tot slaaf gemaakten dansen en zingen? Denk aan de verboden tambu, of aan de ‘negro-spirituals’ op de Noord-Amerikaanse plantages. Wat was er om blij over te zijn? Dansen en zingen waren overlevingsmechanismen, volgens hem. Het waren manieren om zich van zware stress te ontdoen. Eigenlijk moet men dan ook niet tegen jou zeggen: ‘Wat dansen jullie goed?’ Maar: ‘Wat goed dat jullie het hebben overleefd’.”
Aan Helberg worden veel verdrietige vragen gesteld. Witte moeders die met lede ogen moeten aanzien hoe hun half-zwarte kinderen worden gepest in de speeltuin. Hoe maken ze hun kinderen weerbaar? De zwarte vrouw die op Aruba met ‘djoekoe pretu’ werd uitgescholden of zwarte Piet werd genoemd.
De Caribische vrouw die uit een familie vol ruzie en wantrouwen stamt, en die erachter komt dat haar familie vroeger ‘bomba’s’ op de plantages waren. Dat wantrouwen is een van de onbewuste gevolgen van de doorwerking van de slavernij; transgenerationele overdracht. Ik voel, dus ik besta?
Meerdere mensen komen met tips maar Helbergs raad is steeds: Doe eerst onderzoek in jezelf. Wat je onder ogen ziet, kun je beginnen te helen. En leer weer voelen. In het westen is men het voelen afgeleerd. Het denken is alles. Zoals Descartes zei: Ik denk dus ik besta. “Voor voelen is geen plek. Kinderen moeten we aanmoedigen hun gevoelens dichtbij te laten zijn en volwassenen moeten weer leren voelen.”
Een andere workshopleider, Kofi Ogun, is een kenner van Afrikaanse spiritualiteit. De spiritualiteit die de Afrikanen bezaten, voor ze tot slaven werd gemaakt. De Caribische Nederlander die meer wil weten van zijn eigen Afrikaans-spirituele roots, kan terecht op de
website www.ojise.nl.
Aan Caribische Nederlanders is geleerd om al het eigene, Afrikaanse, met afkeer te bekijken en het vreemde, witte, te bewonderen. Kofi Ogun vindt het tijd dat daar verandering in komt. Helaas, volgens Helberg, komt men door tijdgebrek, niet toe aan de volgende prangende kwestie: Wat gaat de Rooms-Katholieke kerk doen aan ‘reparations’? Hoe willen ze het onrecht weer goedmaken?