Curaçao ving Joodse vluchtelingen op in de oorlog: “We mochten het kamp niet uit”

Foto: Robin Alysha Clemens

De Nederlandse onderzoeker Rosa de Jong (32), gespecialiseerd in de Tweede Wereldoorlog en het Caribisch gebied, gaf onlangs in het Nationaal Archief van Curaçao een lezing over een vrijwel onbekend hoofdstuk uit de oorlogsgeschiedenis. Joodse vluchtelingen die tijdens de oorlog hun toevlucht zochten in deze regio, bleven lange tijd onzichtbaar in het grotere verhaal.

Toen De Jong als student geschiedenis hoorde dat er zo’n tweehonderd Joodse vluchtelingen naar Suriname waren gevlucht, ging ze op zoek naar een boek over dit onderwerp. Dat boek bleek niet te bestaan. “Ik dacht: dan moet ik het zelf maar schrijven.” Wat begon als een scriptie groeide uit tot een promotieonderzoek bij de Universiteit van Amsterdam, waarin ook Curaçao een centrale rol bleek te hebben. “De Cariben hebben een grotere rol gespeeld in de oorlog dan we ons realiseren.”

Van de ene grens naar de andere
In november 1941 kwamen bijna honderd Joodse vluchtelingen aan op Curaçao aan boord van de Cabo de Hornos. Tijdens de rest van de oorlog volgden nog kleinere groepjes, waaronder Engelandvaarders en vluchtelingen die via Suriname en Jamaica arriveerden. In totaal bood het eiland onderdak aan enkele honderden mensen die op de vlucht waren voor het naziregime.

“Ze dachten vaak maar één grens vooruit,” zegt De Jong. “Van België naar Frankrijk, Spanje, Portugal… en dan op een schip, weg uit Europa.” Curaçao was zelden een geplande bestemming, maar soms het laatste redmiddel. “Vaak kwamen ze hier aan, omdat andere routes werden afgesloten, of omdat schepen onverwachts koers zetten naar het eiland.”


Geen warme ontvangst

Eenmaal op het eiland werden de vluchtelingen niet als gasten ontvangen, ondergebracht in het oude quarantainegebouw op Mundo Nobo en in barrakken op Suffisant. “Vrouwen en kinderen werden gescheiden van de mannen. Ze mochten zich niet vrij bewegen, moesten zich dagelijks melden, en voor zonsondergang weer binnen zijn,” vertelt De Jong. “Het werd ‘beperkt vrijgelaten’ genoemd, maar eigenlijk werden ze vastgehouden.”



Oude Quarantaine gebouw, Nationaal Archief Nederland (Fotocollectie Elsevier Binnenland, Foto De Vries)

Getuigenissen uit het geheugen van kinderen
Voor haar onderzoek ging De Jong op zoek naar ooggetuigen. “Ik wilde met mensen spreken die de vlucht zelf hadden meegemaakt. Dat konden alleen mensen zijn die destijds kind waren, anders hadden ze het nu niet meer kunnen navertellen.” Ze sprak met ouderen van ver in de tachtig, negentig, soms zelfs bijna honderd jaar. Zij deelden persoonlijke herinneringen aan hun aankomst op het eiland en het leven in het kamp.

“Een jongen vertelde hoe hij in het holst van de nacht via een glibberige touwladder naar een ander schip moest klimmen, zijn ouders even kwijt was en dacht: hier worden we alsnog achtergelaten. Andere herinneringen van hem waren positief: hoe hij zijn eerste Coca-Cola kreeg van een zwarte zeeman op de kade van Suriname. Dat vergeet je nooit.”


Bevolking wilde helpen, de overheid niet

De houding van de lokale bevolking stond in scherp contrast met die van het gouvernement. “Er werden hulpcomités opgericht, spullen ingezameld, mensen wilden echt helpen,” zegt De Jong. “Maar de gouverneurs in zowel Suriname als op Curaçao probeerden de komst van vluchtelingen juist te verhinderen. Zij vertrouwden hen niet en zagen hen als een politieke en financiële last.”

Een erfenis in steen
Sommige vluchtelingen vertrokken na de oorlog weer, anderen bleven op het eiland en bouwden hier een nieuw leven op. “Architect Ben Smit, die onder meer het Hilton Hotel en een vleugel van het Sint-Elisabethziekenhuis ontwierp, was één van hen. Hij richtte het eerste architectenbureau op Curaçao op. Zijn dochters wonen nu in Nederland en hier, maar ze groeiden hier op. Deze mensen hebben letterlijk het landschap van Curaçao verander.


Zetty en Ben Smit aan boord van de Marques de Comillas naar Jamaica, privé archief familie Smit.


Ansichtkaart van het Hilton hotel op Curaçao, ontworpen door Ben Smit.


Taal die zich herhaalt

Wat De Jong tijdens haar onderzoek het meest opviel, was hoe herkenbaar de retoriek over vluchtelingen is. “In archieven zag ik hoe werd gezegd: dit zijn geen echte vluchtelingen. Dat hoor je vandaag de dag nog steeds. Wie wordt als vluchteling gezien, en wie niet? En op basis waarvan?”

Ook viel haar op dat de houding van overheden niet altijd overeenkomt met die van de bevolking. “Er was toen al een duidelijk verschil tussen officiële besluitvorming en de bereidheid van gewone mensen om te helpen.”

Nieuwe verhalen in zicht
De Jong hoopt haar promotie binnenkort te mogen verdedigen. Intussen werkt ze aan een nieuw project over de Curaçaose periode van kunstenares Suzanne Perlman, die zelf als vluchteling op het eiland terechtkwam. “Ook haar verhaal verdient het om zichtbaar te worden.”