Volgens een opiniepeiling van de University of the Dutch Caribbean (UDC) vindt bijna de helft van de ondervraagden op Curaçao dat Den Haag zich ‘te veel’ bemoeit met hun eiland. Ook wil 61 procent dat er op korte termijn een referendum komt over de staatkundige toekomst van het eiland.
Behalve over vertrouwen zijn er ook vragen gesteld over de staatkundige positie. Sinds 2010 zijn de Nederlandse Antillen uit elkaar gegaan. De meerderheid (53 procent) vindt dat de situatie op Curaçao niet is verbeterd sinds het eiland een autonoom land binnen het Koninkrijk is geworden. Maar een kleine groep (10 procent) vindt dat de situatie wel verbeterd is.
Meer cijfers uit het UDC-onderzoek
|
Al bijna 30 jaar voert UDC opiniepeilingen uit over politieke en staatkundige voorkeuren. Het laatste onderzoek werd gehouden in 2020, toen zag onderzoeker Cyriel van der Vegt veel scepsis over de staatkundige verhoudingen, onder meer als gevolg van de Coho-discussie. “Maar tegelijkertijd hoorde je van veel mensen dat de band met Nederland ten tijde van de pandemie heel gunstig was.”
Tijd voor een referendum?
Wat Van der Vegt nu opvalt, in 2023, is dat er weliswaar veel minder discussie is over staatkundige structuur van Curaçao. Toch zegt 61 procent van de ondervraagden dat ze een nieuw referendum willen. “Nog steeds willen een relatief hoog aantal mensen dat er op korte termijn een referendum komt om opnieuw te kunnen stemmen over de toekomst.”
Van der Vegt kan dat hoge aantal (dat in 2020 met 72 procent nog hoger was) moeilijk verklaren. “Ik vind dat de meest opvallende uitspraak. In 2020 kon ik meer begrijpen dat mensen een referendum wilden, als gevolg van de slechte situatie. Het gaat nu beter. Ik heb geen verklaring waarom het op korte termijn houden van een referendum een grote wens is.”
Het ligt er volgens hem misschien aan mensen niet precies weten wat de onderlinge regeling inhoudt, dat in de plaats is gekomen van de Coho. “Misschien is er meer behoefte aan duidelijkheid onder de bevolking. Waar gaat Curaçao nu eigenlijk naartoe?”
Premier Pisas minder populair
De respondenten kregen verschillende vragen over de politiek en de band met Nederland. Wat opvalt is dat niet de premier Pisas, maar minister Silvania het meeste vertrouwen geniet, zegt Van der Vegt. “Normaal gesproken krijgt de minister-president het meeste vertrouwen, dit jaar is dat niet geval.”
Maar 23 procent van de ondervraagden heeft ‘(heel) veel’ vertrouwen in premier Gilmar Pisas; 39 procent van de ondervraagden heeft weinig tot geen vertrouwen in hem. Minister Javier Silvania (die zowel de portefeuilles Financiën als Gezondheid, Natuur en Milieu heeft) geniet het meeste vertrouwen. Hij krijgt van 41 procent van de ondervraagden het vertrouwen, terwijl 26 procent aangeeft weinig tot geen vertrouwen in hem te hebben.
‘Kenniscentrum niet gelieerd aan een politieke partij’Minister Charles Cooper (Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning) deed het in het onderzoek slechter dan de rest van de ministers. Hij kan op 18 procent vertrouwen rekenen; 47 procent van respondenten zegt geen of weinig vertrouwen in hem te hebben. Cooper heeft op Facebook vraagtekens gesteld bij de objectiviteit van het onderzoek. Hij mist een reeks namen van politici in het onderzoek. Volgens hem is het uitgevoerd door een opdrachtgever met een politieke bedoeling. In een reactie nemen de onderzoekers daar afstand van. Ze benadrukken dat het kenniscentrum niet gelieerd is aan een politieke partij of belangengroepering op het eiland. Ze zeggen ‘met grote zekerheid’ te kunnen stellen dat zowel de vragen over de staatkundige structuur als over het vertrouwen in politici op de meest zorgvuldige wijze zijn gevraagd en de uitkomsten de huidige realiteit weerspiegelen. Om in kaart te brengen wat de opinie is op Curaçao over de politiek, is ‘op een representatieve wijze aselect een steekproef getrokken’. In de periode van 4 tot en met 21 juni 2023 zijn 737 stemgerechtigden op Curaçao telefonisch (via vaste en mobiele nummers) benaderd met een vragenlijst. “Dat sommigen liever andere vragen zouden hebben gesteld is hun goed recht, maar in de beperkte tijd die een respondent heeft kan nu eenmaal niet alles worden gevraagd”, aldus Van der Vegt en Nissa. |